Ik was bij de huisarts om een document op te vragen. Het is een verslag van bijna 20 jaar geleden. (Ik was toen 6 jaar.) De vrouw die het mij geeft, zegt dat het confronterend kan zijn. Ik lees het verslag door en er staat in: “De cliënt fladdert en papegaait.”
Het is een zin die me enigszins doet lachen. Het was voor mij een bron van inspiratie voor het schrijven van mijn gedicht over (mijn) Autisme.
Fladderdans:
Ik zie mezelf op zolder staan,
een zwerm ganzen over gaan.
Ze strijken neer bij ene plas.
Ik denk aan hoe het vroeger was.
Onderwijl ontstaat een fladderdans.
Uniek en mooi bij iedere gans.
Herinner mij daar in die klas,
hoe ik fladderdansend was.
Een dans waarin ik zij:
“De ander! Help toch mij!”
Op het plein waar kinderen staan,
ben ik in fladderdansen op aan ’t gaan.
Ach gansje lief doe niet zo dom
voordat je in problemen komt.
Het duurt niet lang of jij krijgt straf,
want fladderdansen leer je af.
Nu zag ik bij het boodschappen doen
een oude kleuterjuf van toen.
Zij wende zich tot mij
en haar gezicht stond blij.
Ik hoorde hoe zij dankbaar was
voor alle fladderdansen in haar klas.
Ze zag daarin wat ik niet zij.
Die fladderdans, uniek, van mij.
M.H.