In het promotieonderzoek van de Universiteit Leiden is de effectiviteit van drie varianten van exposure-therapie onder de loep genomen. Dit is een vorm van cognitieve gedragstherapie voor PTSS na kindermishandeling.
Het onderzoek richtte zich op in welke mate exposure-therapie mensen met PTSS ten gevolge van kindermishandeling helpt. Het gaat dan om volwassenen die in hun vroege jeugd een heftig trauma hebben meegemaakt: seksueel misbruik of fysiek geweld. Vaak spelen er bij deze mensen naast de PTSS nog meer problemen zoals: emotie-regulatieproblemen, depressie, angsten en persoonlijkheidsstoornissen. Kortom, er is vaak veel aan de hand.
Behandeling PTSS
De richtlijn behandeling voor PTSS is EMDR of traumagerichte cognitieve gedragstherapie zoals exposure-therapie, maar in het veld is er niet zoveel bekend over traumagericht behandelen van deze groep cliënten. Behandelaren werken vaak om de trauma’s heen. Vooral omdat ze bang zijn dat cliënten juist meer last krijgen van hun klachten als ze met het jeugdtrauma worden geconfronteerd.
Opzet onderzoek
De deelnemers werden ingedeeld in drie groepen en kregen één variant van exposure-therapie, langdurige en herhaalde (denkbeeldige) blootstelling aan de herinnering. De ene groep kreeg de standaardvorm, met één sessie per week, een andere groep kreeg een extra intensieve variant met drie sessies exposure-therapie per week. Het idee achter intensieve exposure-therapie bij deze populatie is dat mensen zoveel last hebben van de PTSS-klachten, dat iemand daar zo snel mogelijk vanaf helpen heel belangrijk is. Hoe eerder iemand verlichting heeft van de klachten, hoe beter. De derde groep kreeg een “gefaseerde” variant. Deze variant is speciaal ontwikkeld voor mensen met PTSS na kindermishandeling.
Effectiviteit behandelingen
Alle drie de behandelingen waren heel effectief, zonder significante verschillen tussen de behandelingen. Ongeveer 60% van de deelnemers kwam helemaal van de PTSS af en nog eens 15% heeft er echt baat bij gehad. Een kwart merkte helaas geen relevante klachtenafname. Het blijft dus belangrijk om voor die mensen te kijken hoe we de behandeling verder kunnen verbeteren. Een manier om dit te bereiken zou personalisatie van de behandeling kunnen zijn.
bron: Universiteit Leiden